De geleerde is niet de man die de goede antwoorden levert, maar die de goede vragen stelt.
Claude Lévi-Strauss
Verschillende soorten vragen
Open vragen nodigen de leerling uit zoveel mogelijk na te denken en laten de leerling antwoorden geven die verder gaan dan alleen 'ja' of 'nee'. Open vragen beginnen met woorden als: wie, wat, waar, wanneer en hoe. Kijk uit met vragen die beginnen met ‘waarom’, vooral in combinatie met het woordje ‘niet’. Dat kan aanvallend overkomen. Vraag bijvoorbeeld liever ‘Wat maakt dat je dit zo leuk vindt?’, dan ‘Waarom vind je dit leuk?’. Voor leerlingen die moeite hebben hun gedachten en gevoelens onder woorden te brengen, zijn 'waarom-vragen' erg lastig te beantwoorden.
Hoewel gesloten vragen bij een open leerlinggesprek zoveel mogelijk vermeden moeten worden, zijn ze wel nodig om gesprekken te beginnen en om bruggetjes te maken van het een naar het ander in een gesprek. Gesloten vragen kunnen in het begin van het gesprek ook heel 'veilig' zijn voor een gesloten leerling.
Om dieper in te gaan op een onderwerp of een antwoord van de leerling, kan de leerkracht doorvragen. Doorvragen kan ook gebruikt worden om de leerling te laten merken, dat je hem serieus neemt en bovendien kan door doorvragen voorkomen worden dat er misverstanden in de communicatie ontstaan.
Tijdens het gesprek kan er ook gebruik gemaakt worden van oplossingsgerichte vragen. Bij een oplossingsgericht gesprek gaat het er om, dat de leerkracht zich laat sturen door de oplossing en niet door het probleem. De aandacht wordt gericht op wat er al werkt en niet op wat er allemaal mis gaat of waar de oorzaak ligt van wat er mis gaat. De leerkracht en de leerling werken samen tijdens het gesprek. De leerkracht helpt de leerling bij het bepalen van een doel door middel van het stellen van oplossingsgerichte vragen. Deze vragen zoeken naar de kracht in de leerling, sporen de aanwezige hulpbronnen op en analyseren wat goed gaat. Een van de manieren om oplossingsgericht met een leerling in gesprek te gaan is de methode Kids' Skills (Furman, B. 2009). Kids' Skills is een oplossingsgerichte methode waarmee je leerlingen kunt helpen hun problemen op te lossen door hen vaardigheden te leren (zie ook de pagina meer informatie).
Het vraagtempo
Het ideale vraagtempo is eerder langzaam dan snel:
- het geeft de leerling voldoende tijd om de vraag te verwerken;
- het werkt rustgevend;
- de leerkracht die snel spreekt, geeft de leerling het gevoel dat hij niet onderbroken wil worden;
- de leerkracht die langzaam spreekt, geeft de leerling het gevoel dat hij mag reageren;
- door aan het eind van een vraag te vertragen, laat de leerkracht weten uitgepraat te zijn.
Het is verstandig weinig te vragen in een rustig tempo. Gebruik hierbij ook pauzes in zinnen en laat woorden rustig 'in de lucht hangen'; maak gebruik van stiltes.
Vragen om het doel vast te stellen
- Wat moeten we vandaag bespreken, zodat dit gesprek voor jou nuttig zal zijn?
- Wat zou de leerling op school willen veranderen? Wat zou hij willen dat er ‘in plaats van…’ gebeurde? (of: Stel dat je een wens zou mogen doen over … Wat zou je dan wensen?).
- Waaraan zou je merken dat het gelukt is? Wat is dan anders? Hoe zouden we dat zien, horen of voelen? Wat zou de leerling anders doen? Hoe zou ik (als leerkracht) dat merken? Wat zou je willen veranderen als je de meester of de directeur van deze school was?
- Hoe ziet het doel er concreet uit?
- Welke hulp heb je nodig om jouw doel te bereiken? Wie kan je het beste helpen? Wat moet die persoon dan doen? Wat kan ik als leerkracht voor je doen? Heb je tips voor me?
- Als het voor de leerling moeilijk is om een doel te formuleren, kun je vragen naar de wens van de leerling. Op die manier kun je zicht krijgen op wat een leerling graag zou willen bereiken. Je kan dan vragen: "Stel dat je een wens zou mogen doen over... Wat zou je dan wensen?"
Doorvragen
- Waar heeft de leerling moeite mee? Wat vindt hij jammer, moeilijk of een probleem?
- Wat gaat juist goed? Wat is fijn of leuk? Wanneer is het probleem er niet?
- Vraag gericht door: Wat gebeurde er toen precies?, Kun je een voorbeeld geven?, Wat bedoel je met…?. Vraag niet alleen naar feiten, maar ook naar gevoelens.
- Wat maakte dat je .., Wat heb je toen gedaan?, Hoe kwam het dat het goed/ moeilijk ging? Hoe lukte je dat? Wie of wat hielp je daarbij?
- Neem samen de situatie door, analyseer deze. Bespreek de rol van de leerling zelf, maar ook die van de medeleerlingen en van de leerkracht: wat deden zij waardoor het moeilijk of juist goed ging?
Oplossingsgerichte vragen
- Wat moeten we vandaag bespreken, zodat dit gesprek voor jou nuttig zal zijn?
- Waar ben je goed in?
- Wanneer ging het al goed? (succes in het verleden)
- Hoe wil je dat het wordt? (succes in de toekomst)
- Vertel me eens meer over wat je deed in plaats van X (probleemgedrag)?
- Hoe doe je dat? Wil je het me laten zien?
- Stel dat je probleem er niet meer zou zijn. Wat is er dan anders? Hoe doe je dan?
- Welke vaardigheid zou jij willen leren in plaats van het probleem?
- Wat heb je er aan als je deze vaardigheid beheerst?
- Wat moet je kunnen om deze vaardigheid te leren?
- Wie kan je daar bij helpen?